De historische context

 

In de achttiende eeuw was Beeckestijn één van de vele buitenplaatsen die langs de binnenduinrand gesitueerd waren aan de oever van het toenmalige Wijkermeer. In de zomer trokken de welvarende eigenaren vanuit de stad naar deze zomerverblijven.
 “Het buitenleven is het vermakelijkste, voordeligste, gezondste en saligste leven…”
(J. van der Groen , “den Nederlandtsen Hovenier”, 1672)
Door de toenemende welvaart en bevolkingsgroei in de 16e en 17e eeuw trokken veel mensen naar de steden, waardoor deze overvol raakten. Vanwege de slechte hygiënische toestanden was het leven in de steden echter ongezond en onaangenaam. Een kleine groep burgers die het zich financieel kon permitteren liet daarom zomerverblijven bouwen buiten de stad voor ontspanning en vermaak.
Het Wijkermeer vanuit het westen gezien op de kaart van het ’t Baljuwschap van Kennemerland, 1740. Foto: Noord-Hollands Archief.

De ligging

Beeckestijn is één van de vele buitenplaatsen die langs de binnenduinrand van Kennemerland werden gebouwd. Dit gebied was als ligging voor een dergelijk buitenverblijf uitermate geschikt, omdat het zich langs de west-oever van het toenmalige Wijkermeer uitstrekte. Het gebied was via het water vanuit Amsterdam en Haarlem goed bereikbaar, aangezien het Wijkermeer in directe verbinding stond met het IJ en het Haarlemmermeer. De goede bereikbaarheid was belangrijk, omdat met name de heer des huizes altijd sterk verbonden bleef aan de stad. Hij reisde regelmatig op en neer. Het huishouden bestaande uit vrouw, kinderen en personeel verbleef meestal tussen mei en september onafgebroken op de buitenplaats. Diverse bezitters van buitenplaatsen beschikten over een eigen zeil- of trekjacht. Andere vervoermiddelen waren de koets en het paard. De binnenduinrand van Kennemerland werd snel populair en kende rond 1730 binnen de gemeentegrenzen van Velsen meer dan vijftig buitenplaatsen, die vaak voortgekomen waren uit agrarische bezittingen; boerderijen of hofsteden. De duinen waren rijk aan wild en daarom ideaal voor de jacht. Jagen was immers een geliefd tijdverdrijf. Buitenplaatsen hadden vaak ook een economisch belang. Er waren in dit gebied veel vruchtbare agrarische gronden.

 

Statussymbool en afspiegeling van het paradijs

De buitenplaatsen werden in de loop van de zeventiende eeuw steeds meer een statussymbool. Het aantal nam toe en er verrezen gebouwen met een weloverwogen architectuur, geïnspireerd op de klassieke bouwkunst. Het ideale buitenleven werd geprezen in hofdichten. De buitenplaatseigenaar werd beschreven als een geleerd mens, die een zuiver leven leidde door de combinatie van tuinieren en studeren. De tuin was een afspiegeling van het paradijs. Zo werd de tuinkunst aan het eind van de zeventiende eeuw verheven tot een hoog in aanzien staande discipline. Er ontstond toen een formele tuinstijl volgens wiskundige regels. Later werd ook de natuurlijk ogende parkaanleg populair.

 

Prachtig uitzicht

Daarnaast was het heel aangenaam vertoeven in deze omgeving. Met de duinen in de rug had men vanuit de buitenplaatsen een prachtig uitzicht over het Wijkermeer. Dit gold vooral voor de wat hoger gelegen buitenplaatsen, maar ook het lager gelegen Beeckestijn had daar de mogelijkheid toe: het meer zal vanaf de voorzijde van de buitenplaats aan de Heereweg te zien zijn geweest, maar het is zeer waarschijnlijk dat de Colonnade, het monumentale gebouw dat aan het einde van de centrale as de afsluiting van de tuinen vormde, tegelijkertijd dienst deed als uitkijktoren.

Zicht vanaf de binnenduinrand op het Wijkermeer, gravure. Foto: Noord-Hollands Archief.

Op de voorgrond is buitenplaats Westerveld te zien, bij de rode pijl bevindt zich Beeckestijn. Links is de torenspits waar te nemen van de Engelmunduskerk in het dorp Velsen. De spits van de toren was voor 1818 langer dan de huidige. Deze gravure geeft een goed beeld van het gebied en de ligging van Beeckestijn bij het Wijkermeer.

Salomon Jacobsz van Ruysdael, ‘Rivierlandschap met zeilschepen op het Wijkermeer’ olieverf op paneel. Frans Hals Museum Haarlem, langdurig bruikleen particuliere collectie.

Dit moet ongeveer het uitzicht naar links zijn geweest zijn vanaf een zeilboot die zojuist de oever bij Beeckestijn heeft verlaten. In de verte is de kerk van Beverwijk te zien met kasteel Assumburg op de achtergrond.

 

Aanleg van het Noordzeekanaal

In 1876, toen het Noordzeekanaal werd aangelegd om een doorgaande verbinding te verkrijgen voor de scheepvaart van de Amsterdamse haven naar de Noordzee, werden het Wijkermeer en het IJ grotendeels ingepolderd, tot aan de oevers van het nieuwe kanaal. Het laatste stuk van het kanaal ontstond door het stuk land vanaf de oever van het Wijkermeer bij het dorp Velsen, ‘Holland op z’n smalst’, uit te graven tot aan de Noordzee. Zo werd efficiënt gebruik gemaakt van het al aanwezige water en werd tevens nieuw land gecreëerd.

De aanleg van het Noordzeekanaal had grote consequenties voor het landschap. Veel buitenplaatsen werden afgebroken, een netwerk van wegen werd aangelegd en er ontwikkelde zich industrie. Het ‘noordelijk Arcadië’ en het prachtige uitzicht vanaf de binnenduinrand verdwenen, maar een aantal bijzondere buitenplaatsen, waaronder Beeckestijn, is bewaard gebleven.


Detail van een topografische kaart van Amsterdam en omgeving. Foto: Noord-Hollands Archief.

De geografische situatie omstreeks 1850, vlak vóór de aanleg van het Noordzeekanaal. Beeckestijn ligt binnen het rode kader.


Foto: Noord-Hollands Archief.

De geografische situatie na de aanleg van het Noordzeekanaal. De kaart toont ook het ingepolderde land (blauw-groen), waardoor duidelijk wordt waar water verdwenen is en welk stuk van het Noordzeekanaal van Velsen tot aan de Noordzee door uitgraven is ontstaan. Beeckestijn ligt binnen het rode kader.